Tijdens de eerste weken van de pandemie werd videobellen dé oplossing om patiënten zo min mogelijk naar het ziekenhuis te laten komen. Jullie waren hiermee al een proef aan het doen. Kon je het daardoor zo snel invoeren in het hele ziekenhuis?
“Als covid-19 zich een jaar eerder had aangediend, was het ons niet gelukt. In 2016 kregen we een innovatiesubsidie om videobellen op poten te zetten. Destijds voelden artsen en patiënten geen enkele urgentie om deze technologie te gebruiken. We hebben dan ook de tijd genomen om uit te zoeken hoe je beeldbellen zo goed mogelijk kunt invoeren. Omdat je privacygevoelige gegevens deelt, moet het absoluut veilig zijn. Daarom wilden we het videobellen koppelen aan het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) dat er aan zat te komen. Hierin kunnen patiënten via een beveiligde verbinding hun gegevens, afspraken en uitslagen zien. Ideaal: je zit al in een veilige omgeving én je hebt de patiëntgegevens meteen bij de hand.
Mijn promovenda Esther Barsom onderzocht vervolgens op één afdeling of videobellen een goed alternatief is voor een fysiek consult, voor welke patiënten deze methode geschikt is en hoe je patiënten helpt bij wie het niet lukt. Deze studie was nét afgerond toen de pandemie uitbrak.”
Ineens moest heel Amsterdam UMC gaan beeldbellen. Hoe kregen jullie dat in korte tijd voor elkaar?
“De pandemie bleek het perfecte moment om de invoering ervan te versnellen. We liepen er steeds tegenaan dat veel dokters er het nut niet van inzagen. Dat kun je ze moeilijk kwalijk nemen. Ook al is videobellen een gelijkwaardig alternatief voor het fysieke consult, je wordt arts vanwege het contact met de patiënt. Patiënten zijn wel te overtuigen. Als je zegt: ‘U zit lekker thuis, u hoeft niet te reizen, niet te wachten in de wachtkamer en u krijgt dezelfde goede zorg’, zijn mensen snel om. Maar het is de arts die uiteindelijk kiest of iemand naar het ziekenhuis moet komen. Toen dat letterlijk niet meer kon, lukte het implementeren wél.
Gelukkig mochten er meteen iPads besteld worden om mee te gaan videobellen. En kreeg Esther het voor elkaar om in recordtijd een ‘implementatie-team op gympen’ bij elkaar te krijgen om de medewerkers te helpen met de techniek. In vier dagen tijd was videobellen geïmplementeerd op de poliklinieken. En wat zeker heeft geholpen: de verzekeraars vergoeden sinds begin dit jaar ook het eerste videoconsult – aanvankelijk kreeg je doorgaans alleen de tweede afspraak terugbetaald.”
Is videobellen een blijvertje als patiënten straks wel weer naar de poliklinieken kunnen komen?
“Nu de teugels wat losser zijn (eind september, redactie), willen veel artsen hun patiënten toch weer op de poli zien. Terwijl het voor de meeste consulten niet per se nodig is om iemand fysiek te onderzoeken. Mijn polikliniek is sinds maart volledig virtueel. Tijdens een videoconsult zijn mijn patiënten rustiger en begrijpen ze de informatie beter. Snappen ze het niet, dan kunnen ze mij via hun EPD, waar ze toch al in zitten, makkelijk een mail sturen. Desnoods bellen we twee keer. Ik heb hun scans en gegevens bij de hand in hun patiëntendossier, waar verder alles in staat wat ik moet weten. Mijn operatieplan wordt er niet beter van als ik ze daadwerkelijk zou aanraken. Waarom zou ik hen dan risico laten lopen door ze naar het ziekenhuis te laten komen?
We moeten ervoor waken dat artsen zeggen: ‘Met míjn patiënten gaat dat niet.’ Daarom starten we binnenkort een trial om te kijken of het mogelijk is om chirurgische kankerpatiënten vóór de ingreep alleen virtueel te zien. Zodat ze de chirurg pas in het echt zien op de dag van de operatie.”
Zijn er nog meer digitale toepassingen voor zorg op afstand die door corona sneller worden ingezet?
“Als programmaleider van het e-healthprogramma van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra zie ik allerlei projecten voorbijkomen. Zoals telemonitoring, waarbij je de gezondheid van patiënten op afstand volgt via een pleister met elektronica. Tijdens de eerste golf werd die pleister bijvoorbeeld vaker geplakt bij patiënten op de covid-afdeling, zodat personeel minder vaak naar binnen hoefde, waardoor ze ook niet steeds van kleding moesten wisselen.
Via zo’n slimme pleister – die gegevens verzamelt als hartslag, zuurstof in het bloed – zou je ontslagen hartpatiënten thuis in de gaten kunnen houden. Maar dan moeten we eerst besluiten nemen over de randvoorwaarden: wordt er iemand gewaarschuwd als de pleister een afwijkende meting registreert? Daar moet je een infrastructuur op inrichten. En dan nog. Een zorgmedewerker kan prima ’s ochtends de pleister uitlezen, maar wat als iemand ’s nachts een hartaanval krijgt? Hoe zit dat medisch-ethisch en juridisch? We lopen achter op de technie
Vlak voordat corona in maart de ziekenhuiszorg ingrijpend veranderde, werd je Chief Medical Information Officer bij het ministerie van Volksgezondheid (VWS). Werk aan de winkel?
“Ik probeer inzichtelijk te maken dat je digitale systemen die de zorg mogelijk verbeteren niet zomaar kunt implementeren. Het is niet de techniek zelf die bepaalt of iets kan, maar de vraag of je die techniek écht goed kunt inzetten. Zo bleek dat onze systemen geen volledig zicht geven op het aantal beschikbare ziekenhuisbedden in Nederland. Dat ligt politiek erg gevoelig. Van de systemen die er zijn, houdt het ene geen rekening met het aantal beschikbare verpleegkundigen en het andere krijgt geen real-time update. En dan is er nog een registratie die de IC-bedden wel helder in kaart brengt, maar niet de overige bedden. Dan gaat het er wat mij betreft niet om of een systeem goed of slecht is, maar om de vraag: hoe kunnen we nu met deze systemen de best mogelijke inzichten genereren om de best mogelijke beslissingen te nemen? Een uitdagende casus!”
Dit artikel verscheen eerder in ons populair-wetenschappelijke tijdschrift Janus.