Nederland kende in de negentiende eeuw drie grote cholera-epidemieën. Waarom een boek over de eerste uitbraak?
“Tijdens research voor mijn colleges over infectieziekten kwam ik veel publicaties tegen over de cholera-epidemie van 1832. Die geschiedenis bleek parallellen te hebben met de opkomst van SARS-CoV-2. Het begon allemaal in India in 1817, waar vandaan cholera zich over een deel van de wereld verspreidde. Toen zijn voor het eerst de symptomen beschreven van deze ziekte, die nieuw was voor de mensheid. Een belangrijk kenmerk van cholera is rijstwaterachtige diarree en braaksel; zoiets hadden artsen nog nooit gezien. Patiënten droogden snel uit, het kon binnen enkele uren na de eerste verschijnselen volledig misgaan. De bloedcirculatie stopte omdat het bloed dik en stroperig werd door het vochtgebrek. Mensen kregen toevallen en stuipen, er vielen duizenden doden. Dat maakte grote indruk.
Aanvankelijk bleef de ziekte in Azië hangen, tot grote opluchting van de regeringen in Nederland en de rest van Europa. Alles leek onder controle, men dacht dat het wel mee zou vallen, net zoals bij SARS-CoV-2 aanvankelijk ook werd gedacht dat het in China zou blijven. Rond 1830 volgde een tweede uitbraak in Azië, waarna de ziekte via Rusland naar Europa kwam. Terwijl alle ogen op het oosten gericht waren, kwam de ziekte waarschijnlijk ons land binnen via een illegale vissersboot in Scheveningen.”
Er was weinig bekend over de ziekte: het was onduidelijk wat de oorzaak was van cholera en hoe het werd overgedragen. Ook wisten artsen niet hoe besmettelijk het was. Duurde het lang voordat ze dit hadden uitgevogeld?
“In 1830 was er al wel een besef dat het ‘iets’ met water te maken had. Maar dat ging meer in de richting van: schoon water maakt je sterk. Ziekmakende bacteriën in dat water waren niet aan de orde, want bacteriën waren toen nog niet ontdekt. Ondertussen tobden artsen enorm met die besmettelijkheid. De heersende gedachte was dat je ziek werd door het inademen van slechte lucht of door direct contact met een patiënt. Maar cholera verspreidde zich zo grillig, dat lange tijd onduidelijk bleef hoe het precies werd overgedragen. Er waren bijvoorbeeld uitbraken op plekken in de stad die ver uit elkaar lagen. Tegelijkertijd zag je patiënten die hun verzorgers infecteerden.
Pas 25 jaar na de eerste Nederlandse epidemie vatte het idee post dat cholera zich via vervuild water verspreidde. Rond die tijd werd het bestaan van bacteriën aangetoond, en tegen het eind van de negentiende eeuw ontdekte de Duitse medicus Robert Koch de bacterie die cholera veroorzaakte: Vibrio cholerae.”
Hoe pakte de Nederlandse regering de oprukkende cholera aan?
“Toen duidelijk werd dat Nederland niet aan de ziekte zou ontsnappen, werd een commissie opgericht van drie heren die in choleragebieden gingen kijken welke maatregelen effectief waren om de ziekte in te dammen. Daarvoor hoefden ze niet ver te reizen, want de ziekte was inmiddels in Duitsland. De commissie zag weinig aanwijzingen dat het om iets besmettelijks ging. Bepaalde maatregelen, zoals een cordon sanitaire rondom steden, vonden ze daarom niet zinvol. Nederland richtte speciale choleraziekenhuizen in, met 8 tot 20 bedden. Hiervoor werden gebouwen gezocht en gevorderd. Er kwamen quarantaine-maatregelen: schepen uit de Oost bijvoorbeeld, moesten aanleggen bij het eiland Wieringen, waar bemanningsleden met ziekteverschijnselen afgezonderd werden.”
Je boek staat vol gelijkenissen met de huidige corona-pandemie: kermissen en veemarkten die niet doorgaan, het sluiten van herbergen na 23.00 uur, het moeten tonen van een gezondheidscertificaat als je een stad bezoekt, artsen die vinden dat patiënten zich niet goed aan de regels houden. Welke vond je zelf het meest opvallend?
“De complottheorieën. De arme bevolking boycotte de ziekenhuizen: ze waren ervan overtuigd dat ze daar vergiftigd werden om de verdere verspreiding van cholera te voorkomen. Dat baseerden ze op het feit dat weinig ziekenhuispatiënten genazen. Die weerstand kwam ik in allerlei lijsten tegen. Zo stond er bij de tachtigjarige Bieltje Levi dat zij ‘geheel onwillig’ was, en dat ‘men de hulp der politie heeft moeten inroepen’.
En net als nu kampten medici met oververmoeidheid. Zoals dokter Gerrit Jan Mulder uit Rotterdam. Hij was zo uitgeput na de cholerajaren 1832 en 1833 dat zijn gezondheid hem in de steek liet en hij zijn praktijk moest opgeven.”
De Amsterdamse artsen Gerardus Vrolik en zijn zoon Willem speelden een bijzondere rol in de epidemie. Ze hadden een database avant la lettre met gegevens van cholerapatiënten.
“Daarin waren ze vernieuwend. Ziekenhuizen hielden alleen bij hoeveel patiënten en overledenen er waren. De Vroliks gingen meer details noteren van zo’n 1.200 Amsterdammers: naam, woonplaats, geslacht, leeftijd, beroep, gegevens over de partner, of iemand hersteld was of overleden en of er een ziekenhuisbehandeling had plaatsgevonden. Ze hoopten een patroon te vinden in al die gegevens. Daaruit bleek dat choleragevallen zich beperkten tot bepaalde wijken die soms ver uiteen lagen. En dat de ziekte geen onderscheid maakte in leeftijd of geslacht.”
Wat kan zo’n cholera-epidemie ons nu leren?
“Ik heb in ieder geval geleerd dat de mensen uit 1832 erg op ons lijken. En dat het openen van speciale ziekenhuizen zo gek nog niet is, want dan heb je alle expertise bij elkaar.”
Tekst: Irene van Elzakker
Foto: Mark Horn
Dit artikel verscheen ook in ons populair-wetenschappelijke blad Janus.