Forensisch psychiatrische patiënten zijn mensen met psychiatrische, verslavings- en/of persoonlijkheidsproblemen die ooit met politie en justitie in aanraking zijn gekomen of dreigen te komen. Velen hebben sociaal-maatschappelijke problemen zoals werkeloos zijn, financiële problemen en een beperkt sociaal netwerk dat vooral bestaat uit hulpverleners. Als deze patiënten psychiatrische zorg nodig hebben maar verder zelfstandig zijn, dan is opname in een kliniek niet altijd nodig. De behandeling kan dan thuis of op afspraak plaatsvinden, dat heet ambulante zorg.
Swinkels: “De patiënten hebben vaak veel meegemaakt en voelen een afstand tot de maatschappij. De behandeling is gericht op verbetering van hun mentale gezondheid, het functioneren in de maatschappij en het voorkomen van herhaling van strafbaar gedrag. We weten dat een informeel sociaal netwerk van vrienden en familie daarbij kan helpen. Ik wilde daarom uitzoeken wat het effect is als een patiënt -naast de reguliere forensisch psychiatrische behandeling- een coachend maatje krijgt toegewezen.”
Koppeling aan een maatje
Aan de studie deden 102 forensisch psychiatrische patiënten mee die allemaal ambulante zorg kregen bij Inforsa (onderdeel van Arkin), dat is een forensische zorginstelling in Amsterdam. De helft (51 mensen) kreeg gedurende 1 jaar een coachend maatje aangeboden. Deze maatjes, allemaal vrijwilligers, waren vrij in hoe ze invulling gaven aan het contact. Vervolgens bracht Swinkels elke 3 maanden onder andere het mentaal welbevinden en psychiatrisch functioneren van de patiënten in kaart. Ze registreerde het aantal opnamedagen in de kliniek (bijvoorbeeld bij een terugval) en ze vroeg de patiënten naar hun delictgedrag.
Effect
Uit de resultaten bleek dat het daadwerkelijke contact tussen patiënten en maatjes wisselend was. Patiënten waren niet altijd bereid of in staat om deel te nemen aan de maatjes-interventie. Verder bleek dat het hebben van een maatje gemiddeld gezien geen verschil maakte in het mentaal welbevinden en algemeen psychiatrisch functioneren. Maar het effect op het aantal klinische opnamedagen (bijvoorbeeld vanwege een terugval) was groot: na 1 jaar bleek dat patiënten zonder maatje gemiddeld 2x zoveel dagen waren opgenomen in de kliniek, vergeleken met de groep mét een maatje. Na 1,5 jaar was dit zelfs 4x zoveel dagen. Ook zag Swinkels een effect op zelf-gerapporteerd delictgedrag. Swinkels vroeg de deelnemers naar strafbaar gedrag, zoals diefstal of overtredingen. De groep zonder maatje had gemiddeld naar eigen zeggen 5x zo veel delinquent gedrag op het meetmoment na 18 maanden.
Veelbelovend
De onderzoekster benadrukt dat er meer onderzoek nodig is om zeker te zijn van deze eerste positieve resultaten, omdat de onderzoeksgroep niet groot was en er veel uitval van patiënten in de maatjes-interventie was. “Maar deze verschillen zijn veelbelovend. Ongedwongen, gelijkwaardig sociaal contact lijkt een beschermde werking te hebben.” Swinkels vermoedt dat juist het ontbreken van een concreet behandeldoel belangrijk is. “Hulpverleners sluiten ook zoveel mogelijk aan bij de behoeften van patiënten, maar hebben altijd een bepaald behandeldoel. De rol van een coachend maatje is ongedwongen en de patiënt hoeft niks. De een wil lekker naar de bioscoop, de ander gewoon even kletsen. Juist dit gelijkwaardige contact van mens tot mens zonder doelstelling, lijkt een positief effect te hebben.”
Fotografie: Shutterstock